
Jurisprudentie
AT1774
Datum uitspraak2005-05-17
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02316/04 H
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-07-19
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHerziening
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers02316/04 H
Statusgepubliceerd
Indicatie
Herziening
Conclusie anoniem
Nr. 02316/04 H
Mr. Jörg
Zitting 15 maart 2005
Conclusie inzake:
[Aanvrager]
1. Namens [aanvrager] heeft mr. M.R. Mantz herziening aangevraagd van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de politierechter in de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 1 december 2000, met parketnummer 09/091917-00. Bij dat vonnis heeft de politierechter aanvrager wegens diefstal veroordeeld tot een geldboete van Fl. 600,- subsidiair twaalf dagen hechtenis. Deze diefstal heeft plaatsgevonden op 5 september 2000 bij een vestiging van de winkelketen Hennes & Mauritz te 's-Gravenhage. Het politiedossiernummer is 151/2000/44291.
2. De op 18 augustus 2004 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen aanvrage tot herziening is bij faxberichten van 18 september 2004 en 10 december 2004 nader toegelicht en aangevuld.
3. De aanvrage berust op de stelling dat er sprake is (geweest) van een persoonsverwisseling. Aanvragers broer zou de personalia van aanvrager hebben opgegeven toen hij wegens de diefstal werd aangehouden.
4. Ter staving van die stelling is een groot aantal documenten overgelegd, dat deels betrekking heeft op de onderhavige zaak en deels op andere zaken.
5. De door de raadsman van aanvrager overgelegde documenten die op de onderhavige zaak betrekking hebben, bestaan onder meer uit:
(a) een brief van 15 juni 2004 van de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Den Haag aan de advocaat van aanvrager, inhoudende dat de executie van het vonnis weer ter hand is genomen nadat een eerder gratieverzoek was afgewezen;
(b) een brief van 13 september 2004 van de fungerend hoofdofficier van justitie van hetzelfde arrondissementsparket aan de raadsman van aanvrager, inhoudende dat de onderhavige zaak ter verjaring is opgelegd.
6. De door de raadsman van aanvrager overgelegde documenten die niet (direct) op de onderhavige zaak betrekking hebben, bestaan onder meer uit:
(a) stukken van een geding voor de politierechter in de rechtbank te 's-Gravenhage, met parketnummers 09/050107-02, 09/090057-02 en 09/092318-01 (tul). In die zaken, waarin aanvrager bij vonnis van 10 oktober 2003 is vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde diefstallen en de tul-vordering is afgewezen, is blijkens de gedingstukken onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van persoonsverwisseling;
(b) een proces-verbaal van 30 januari 2003 van [verbalisant 3], inhoudende de resultaten van een naar aanleiding van een verzoek van de fungerend hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Den Haag ingesteld onderzoek naar de mogelijkheid van persoonsverwisseling in een aantal zaken waarin aanvrager als verdachte was aangemerkt;
(c) een brief van de fungerend hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket Den Haag van 17 juni 2003 aan de raadsman van aanvrager, onder meer inhoudende dat een tweetal zaken is geseponeerd en dat een aantal andere zaken onder de rechter is.
7. Kort samengevat wordt in de aanvrage aangevoerd dat na onderzoek(en) naar de mogelijkheid van persoonsverwisseling andere zaken waarin aanvrager als verdachte was aangemerkt zijn geseponeerd of zijn geëindigd in vrijspraak, en de onderhavige zaak ter verjaring is opgelegd. Aan die omstandigheden valt, aldus aanvrager, het door art. 457, eerste lid onder 2°, Sv vereiste ernstige vermoeden te ontlenen dat indien de politierechter daarmee bekend was geweest, het onderzoek in de onderhavige zaak zou hebben geleid tot vrijspraak.
8. Naar aanleiding van een verzoek mijnerzijds heeft de politie Haaglanden de onderhavige zaak nog eens onder de loep genomen. Als gevolg daarvan heb ik twee documenten ontvangen, die beide betrekking hebben op politiedossiernummer 1512/2000/44291, waarin [aanvrager] en [betrokkene 1] de verdachten waren. Beide documenten heb ik in het dossier gevoegd. Het gaat om:
(a) een kopie van een mutatieformulier van verbalisant [verbalisant 1], met volgnummer 31, onder meer inhoudende:
"Aan het bureau bleek dat de verdachte [aanvrager] een verkeerde geb. datum had opgegeven. Verdachte [aanvrager] ontkende de diefstal en bleef dit volhouden.
()
Van verdachte [aanvrager] hadden we geen legitimatie. De VD (vreemdelingendienst; NJ) gebeld en deze [had] een foto van hem. Bij vergelijking van de foto bleek [aanvrager] ook echt [aanvrager] te zijn.
Aanvullend pv opgemaakt inzake gratieverzoek. Met verdachte afgesproken om aan het bureau te verschijnen, is niet verschenen, hierop pv van bevindingen opgemaakt."
(b) een kopie van een proces-verbaal van bevindingen, met volgnummer 26, opgemaakt door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], onder meer inhoudende:
"Op 05-09-2000 () werd [aanvrager], geboren op [geboortedatum]-1980 te [geboorteplaats] en wonende te [a-straat 1] te [woonplaats] door de winkelbeveiliging aangehouden terzake [van] winkeldiefstal bij winkelbedrijf Hennes en Maurit[z], gevestigd te Spuistraat 10 te Den Haag.
Hierop hebben wij, verbalisanten, een onderzoek ingesteld en vervolgens werd het proces verbaal ingezonden. Vervolgens kregen wij, verbalisanten, het verzoek een nader onderzoek in te stellen daar de verdachte een gratieverzoek had ingediend. In dit gratieverzoek verklaarde de verdachte niet te zijn aangehouden ter zake [van] voornoemde winkeldiefstal. Wij, verbalisanten, hebben hierop telefonisch contact opgenomen met de verdachte. Met de verdachte werd een afspraak gemaakt om op dinsdag 23-10-200[1] () aan het bureau van de politie te komen om hem te vergelijken met de verdachte met wie wij, verbalisanten, te maken hadden tijdens ons onderzoek.
Op dinsdag 23-10-2001 () is de door ons uitgenodigde verdachte [aanvrager] echter niet aan voornoemd bureau verschenen."
9. Uit de inhoud van de onder 8 (deels) weergegeven documenten leid ik af dat in de onderhavige zaak de door de aangehouden persoon opgegeven personalia (kort na zijn aanhouding) door de politie Haaglanden zijn gecontroleerd aan de hand van een foto van de vreemdelingendienst. De opgegeven personalia bleken correct. Daarnaast leid ik eruit af dat aanvrager niet is verschenen op een afspraak op het politiebureau, welke afspraak was gemaakt om na te kunnen gaan of er sprake was van persoonsverwisseling. In het bijzonder in het licht van de eerstgenoemde omstandigheid leveren de in de aanvrage aangevoerde feiten en omstandigheden niet het ernstige vermoeden op dat de politierechter, ware het aangevoerde bekend geweest, de aanvrager van het tenlastegelegde zou hebben vrijgesproken.
10. Het voorgaande voert mij tot de conclusie dat de aanvrage ongegrond dient te worden verklaard.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Uitspraak
17 mei 2005
Strafkamer
nr. 02316/04 H
SM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op een aanvrage tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 5 december 2000, nummer 09/091917-00, ingediend door mr. M.R. Mantz, advocaat te 's-Gravenhage namens:
[Aanvrager], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980, wonende te [woonplaats].
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
De Politierechter heeft de aanvrager ter zake van "diefstal" veroordeeld tot een geldboete van zeshonderd gulden subsidiair twaalf dagen hechtenis. Het betrof een op 5 september 2000 gepleegde winkeldiefstal bij "Hennes en Mauritz" te 's-Gravenhage.
2. De aanvrage tot herziening
2.1. De aanvrage tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
2.2. De aanvrage berust op de stelling dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in art. 457, eerste lid aanhef en onder 2°, Sv. De aanvrager voert daartoe aan dat niet hij, maar zijn broer het bewezenverklaarde feit heeft begaan en dat deze bij zijn aanhouding tegenover de politie de personalia van de aanvrager heeft opgegeven.
3. De conclusie van de Advocaat-Generaal
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de aanvrage ongegrond zal verklaren.
4. Beoordeling van de aanvrage
4.1. Als grondslag voor een herziening kunnen, voorzover hier van belang, krachtens het eerste lid, aanhef en onder 2° van art. 457 Sv slechts dienen een of meer door een opgave van bewijsmiddelen gestaafde omstandigheden die bij het onderzoek op de terechtzitting niet zijn gebleken en die het ernstig vermoeden wekken dat, waren zij bekend geweest, het onderzoek der zaak zou hebben geleid hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
4.2. Op verzoek van de Advocaat-Generaal heeft de politie Haaglanden twee op deze zaak betrekking hebbende documenten toegezonden. Het betreft:
(a) een kopie van een mutatieformulier van verbalisant [verbalisant 1], met volgnummer 31, onder meer inhoudende:
"Winkeldiefstal bij Hennes en Mauritz (...)
Aan het bureau bleek dat de verdachte [aanvrager] een verkeerde geb. datum had opgegeven. Verdachte [aanvrager] ontkende de diefstal en bleef dit volhouden.
(...)
Van verdachte [aanvrager] hadden we geen legitimatie. De VD gebeld en deze hadden een foto van hem. Bij vergelijking van de foto bleek [aanvrager] ook echt [aanvrager] te zijn.
Aanvullend pv opgemaakt inzake gratieverzoek.
Met verdachte afgesproken om aan het bureau te verschijnen, is niet verschenen, hierop pv van bevindingen opgemaakt."
(b) een kopie van een proces-verbaal van bevindingen, met volgnummer 26, op ambtsbelofte/-eed opgemaakt door
[verbalisant 1] en [verbalisant 2], onder meer inhoudende:
"Op 05-09-2000 te uur werd [aanvrager], geboren op [geboortedatum]-1980 te [geboorteplaats] en wonende te [a-straat 1] te [woonplaats] door de winkelbeveiliging aangehouden terzake winkeldiefstal bij winkelbedrijf Hennes en Mauritz gevestigd te Spuistraat 10 te Den Haag.
Hierop hebben wij, verbalisanten, een onderzoek ingesteld en vervolgens werd het proces verbaal ingezonden. Vervolgens kregen wij, verbalisanten, het verzoek een nader onderzoek in te stellen daar de verdachte een gratieverzoek had ingediend. In dit gratieverzoek verklaarde de verdachte niet te zijn aangehouden ter zake voornoemde winkeldiefstal. Wij, verbalisanten, hebben hierop telefonisch contact opgenomen met de verdachte. Met de verdachte werd een afspraak gemaakt om op dinsdag 23-10-2001 omstreeks 22.30 uur, aan het bureau van de politie te komen om hem te vergelijken met de verdachte met wie wij, verbalisanten, te maken hadden tijdens ons onderzoek.
Op dinsdag 23-10-2001 omstreeks 22.30 uur is de door ons uitgenodigde verdachte [aanvrager] echter niet aan voornoemd bureau verschenen."
4.3. Gelet op de inhoud van deze documenten geven de bij de aanvrage overgelegde stukken onvoldoende steun aan de stelling waarop de aanvrage berust, te weten dat in de zaak die leidde tot de uitspraak waarvan herziening is gevraagd sprake is geweest van persoonsverwisseling.
4.4. Hieruit volgt dat niet kan worden gesproken van een ernstig vermoeden als hiervoor onder 4.1 bedoeld. De aanvrage is dus ongegrond en moet ingevolge art. 468 Sv worden afgewezen.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvrage tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier R. Kuiper, en uitgesproken op 17 mei 2005.